donderdag 16 december 2010

Discussieer mee over "De Vergeten Wetenschappen"!


Vragen, suggesties of commentaar op "De Vergeten Wetenschappen" van Rens Bod zijn zeer welkom. Ik neem ze mee in de nieuwe edities van De Vergeten Wetenschappen, met woord van dank en vermelding van uw naam.

Stuur uw suggesties en vragen per email naar rens.bod@gmail.com of plaats ze hieronder bij "reacties".

Ik ben u zeer erkentelijk!

20 opmerkingen:

  1. Beste Rens,

    Je boek dwingt bewondering af en maakt nieuwsgierig.

    Eén kleine opmerking n.a.v. de inleiding (verder ben ik nog niet): anders dan Sarton (p.17-18) is Hans-Joachim Störig er in de jaren '50 van de vorige eeuw wel degelijk in geslaagd, een volledige wetenschapsgeschiedenis te schrijven: Kleine Weltgeschichte der Wissenschaft. 800 pagina's. Vanaf de 19e eeuw wordt er een splitsing gemaakt tussen natuur- en geesteswetenschappen. Onder de laatste vallen: geschiedenis, recht, economie, maatschappijleer, taalwetenschap, psychologie.

    Destijds was dit een bekend en veel vertaald werk. De 19e-eeuw-hoofdstukken zijn in Nederland in de jaren '60 als afzonderlijke Prisma-boekjes uitgegeven. Ik bevredigde daar mijn (niet zo vroeg als bij jou maar toch wel vroeg ontwikkelde) nieuwsgierigheid naar wetenschapsgeschiedenis mee. "Van Oma" staat in één van de boekjes.

    Hoewel dit gegeven de opmerking in je boek dat er nog helemaal nooit aan geschiedschrijving van de geesteswetenschappen als geheel is gedaan enigszins relativeert, doet het natuurlijk, alleen al door de verschillende gebiedsafbakening, niets af aan de uniciteit van jouw opzet en benadering.

    Misschien toch een vermelding waard in de volgende druk.

    Hartelijke groet,
    Els Elffers

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Beste Els,

    Hartelijk dank voor de referentie naar Störigs Kleine Weltgeschichte der Wissenschaft. Ik heb het boek meteen bekeken, en zijn werk moet, naast Sartons poging, beslist worden genoemd in mijn overzichtsgeschiedenis. Het vormt zelfs een meer geslaagde poging dan die van Sarton, al zou ik het geen "volledige wetenschapsgeschiedenis" willen noemen. Hij laat de musicologie, de literatuurwetenschap (of ars poetica), de kunsttheorie/kunstgeschiedenis, de theaterwetenschap, e.d. feitelijk onbehandeld. Natuurlijk is geen enkele wetenschapsgeschiedenis volledig, maar als je kijkt naar de disciplines binnen de humaniora die Störig wel neeneemt, nl de geschiedschrijving en taalkunde, vormen deze precies (en alleen) de disciplines die tegenwoordig ook in de overzichtsgeschiedenissen van de "social sciences" worden meegenomen. Toeval? Ik weet het niet, maar het geeft wel aan welke alfawetenschappen consistent buiten boord worden gehouden in historische overzichten.

    Maar Störigs boek moet zeker worden genoemd, en ik zal het in een volgende druk verwerken.

    Beste groeten,
    Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Beste Rens, natuurlijk lees ik door. Wat me nu meer opvalt dan in de eerdere versies is het gewicht dat je geeft aan patroonverwerpende stromingen in de (geestes)wetenschappen. Ook in het radioprogramma ga j e erop in en kondigt zelfs een nieuw boek aan over deze tak van sport. Je weet vast dat er van de Gnostiek, via renaissancistische buitenbeetjes zoals Paracelsus tot aan de hermeneutiek altijd gemorreld is aan een wereldbeeld van alleen van menselijke oorsprong. Patroonverwerpen hangt ook samen met de mens verwerpen, of gaat jou dat te ver?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Beste Cultpsy (Paul),

    Inderdaad geef ik flink wat aandacht aan de patroonverwerpende stromingen in mijn boek. Naast de patroonzoekende richting (die mijn aanvankelijke uitgangspunt vormde) ontdekte ik al vrij snel dat vanaf de Oudheid(!) ook een patroonverwerpende richting bestond: de Anomalisten van Pergamon uit de 3e eeuw v.Chr. Deze Anomalisten stelden dat elke menselijke uiting uniek is en dat het alleen zinvol is om het uitzonderlijke te bestuderen. De Anomalisten waren sterk gekant tegen de zoektocht naar patronen en wetmatigheden zoals dat werd ondernomen door de Analogisten uit Alexandrie. Deze controverse in de geesteswetenschappen duurt voort tot op de dag van vandaag! Alleen: in tegenstelling tot wat overijverige filosofen als Dilthey en Windelband hebben beweerd, is de patroonzoekende stroming dominant gebleven.

    Het fascinerende is dat zelfs de felste patroonverwerpende richtingen nog steeds uitkomen op (meta)patronen, zoals: "historische generalisaties zijn onmogelijk aangezien historische contexten specifiek zijn" of "de betekenis van een tekst verandert naar gelang de identiteit van de lezer". Deze vorm van patroonverwerpen aan de hand van metapatronen hangt niet samen met de mens verwerpen, zoals jij suggereert (en ik vermoed dat de Gnostische en andere stromingen wel degelijk naar patronen zochten). Het is m.i. eerder een kwestie van teveel inzoomen: vanaf een zekere afstand vinden we overal patronen, maar als we de zaken van te dichtbij bekijken lijkt alles uniek. Tussen deze twee uitersten bestaat bovendien een continuum van cultuur-specifieke en locale patronen, zo ik heb laten zien in mijn boek.

    Kortom, patroonwerpen hangt niet samen met de mens verwerpen. Maar je verwerpt er wel het wetenschappelijke denken mee. Het nieuwe boek waar ik het over had zou daarom wel eens kunnen gaan heten: "De Verworpen Wetenschappen: Een Andere Geschiedenis van de Humaniora".

    Beste groeten, Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Beste Rens,

    Inmiddels ben aan je boek begonnen. Het is een omvangrijk werk, dat ik nooit zelf zou kunnen schrijven. Proficiat met de verschijning ervan.

    Uiteraard vlooi ik je hoofdstuk over de taalkunde het eerst door en als ik tijd heb, stuur ik je wel het gewenste (14) commentaar.

    Vast twee dingen: op p. 350 wordt gesuggereerd dat Grimms Deutsche Grammatik in 1822 verscheen - quod non. Robins, op wie je je hier zo te zien baseert (cf. mijn ed. van de Short history p. 171), spreekt terecht van de 'the second edition' van 1822. En de Grammatik bestaat uit meer delen; het eerste deel verscheen in 1819 (Robins p. 193 noot 26).

    Twee: dat Humboldt het linguistische handwerk overliet aan anderen (p. 353): lijkt me voor nuancering vatbaar. In een artikel uit 2009 schreef ik in een noot:

    Het zou overigens een misverstand zijn te menen dat Humboldt alleen als taaltheoreticus of taalfilosoof beschouwd moet worden. De omvang van zijn descriptief werk is aanzienlijk, maar minder algemeen bekend. Zie bijvoorbeeld de onlangs door Manfred Ringmacher en Ute Tintemann bezorgde Mittelamerikanische Grammatiken (Paderborn etc.: Schöningh 2009). Binnenkort verschijnen ook de Südamerikanische Grammatiken van Humboldt.

    Ringmacher heb ik wel eens horen lezen over de Mexicaanse grammatica van Humboldt en ik heb vorige maand ook Ute Tintemann nog aangehoord. Zij is een van degenen die zich door die stapels manuscripten heen heeft gewerkt. Hoeveel er nog te doen is, weet ik niet. Ook bij de Humboldt-vorsers dreigen bezuinigingen.

    Wellicht heb je het schitterende boek van Daniel Kehlmann gelezen, Het meten van de wereld, waarin onder meer de tegenstelling tussen Gauss en Alexander von Humboldt wordt beschreven. Gauss ontmoet ook Wilhelm. Ik heb deze passage in 2006 eens gebruikt:

    Gauß, der zuvor nicht zugehört hatte, bat den Diplomaten, seinen Namen zu wiederholen.
    Der Diplomat tat es mit einer Verneigung. Er sei übrigens auch Forscher!
    Neugierig beugte Gauß sich vor.
    Er untersuche alte Sprachen.
    Ach so, sagte Gauß.
    Das, sagte der Diplomat, habe enttauscht geklungen.
    Sprachwissenschaft. Gauß wiegte den Kopf. Er wolle ja keinem zu nahe treten.

    Daniel Kehlman, Die Vermessung der Welt (2005)


    Prettig weekend en wellicht tot ziens, Jan

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Beste Jan,

    Hartelijk dank voor je email en je suggesties: die ga ik zeker meenemen in een volgende druk en in de Engelse versie. Ik ben blij dat je mijn werk zo nauwkeurig napluist.

    Het was niet mijn bedoeling om te suggereren dat Grimms Deutsche Grammatik pas in 1822 verscheen; wel dat daarin (inderdaad in de tweede editie van 1822) voor het eerst zijn welbekende klankverschuivingswet werd gepubliceerd. Misschien moet ik toevoegen dat het hier om de 'tweede editie' gaat teneinde de lezer niet op het verkeerde spoor te zetten. Ik geef echter zoveel informatie in mijn boek, dat dit soort toevoegingen de leesbaarheid niet vergroot. Maar volledigheid en leesbaarheid gaan goed samen als ik hier gewoon een noot toevoeg.

    Ook dank voor de referenties naar von Humboldts grammaticale werk. Ik vermeld natuurlijk zijn onderzoek naar het Kawi op Java (postuum gepubliceerd). Spannend om te horen dat de Humboldt-manuscripten nog zoveel nieuw materiaal bevatten. Ik ging er vanuit dat hij vooral in de *loop van zijn leven* het taalkundige werk steeds meer aan anderen overliet (zoals ik schrijf). Ik zal er eens goed naar kijken.

    Ik ken Kehlmanns romans, en ook zijn Vermessung. De passage is prachtig: geeft uitstekend weer hoe Gauss (waarschijnlijk) over de geesteswetenschap, ihb de taalwetenschap dacht. Of dit het algemene beeld was van de zo indrukwekkende 19e eeuwse taalwetenschap onder natuurwetenschappers, weet ik niet. Ik heb eerder de indruk dat de 19e eeuwse taalwetenschap door meerderen in Duitsland/Pruisen juist als een bijna natuurwetenschappelijke bezigheid werd gezien.

    Beste groeten, Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Beste Rens, nog even over dat patroonverwerpen. je zegt dus dat het wel getuigt van een zekere reserve tegenover wetenschap.

    Wat mij opvalt in het werk van historici die de ontwikkeling van wetenschap in het westen beschrijven (jij, maar ook Floris Cohen) zich weinig gelegen laten liggen aan wat wetenschap ook en vooral drijft: willen snappen hoe de zaken zijn zonder meteen vooraf te aanvaarden hoe het zit vanuit een of ander religieus wereldbeeld. Ik heb daar op mijn blog ampel over geschreven. Ik denk dat er vanaf de opkomst van wetenschap en techniek als lotsverbeterende activiteit een verkaveling heeft plaatsgevonden tussen waar wetenschap over mag gaan en waarover niet. Ze mocht niet gaan over menselijk 'heil' (behalve de materiële voorwaarden daartoe, vandaar dat de natuurkundige zijn best mocht doen), maar niet over wat de mens tot mens maakt en patronen die dat bevorderen. Daar bleef religie de scepter zwaaien. Dat was de oplossing van de gematigde verlichting zoals Jonathan Isreal heeft laten zien. Religie bleef dus gaan over het echte heil en ik denk dat de beoefenaren van de antiwetenschappelijke patroonverwerpende kant daarmee instemden, of dat nu in de oudheid was (waar altijd ook goden heersten) of bij de Islam, of later ook bij ons waar Spinoza's radicale menswetenschap het zwaar te verduren kreeg. Zo zwaar dat deze vrijkwel ondergronds ging.
    Ik blijf erbij dat patroonverwerpend wetenschappelijk bezig zijn uiteindelijk gevoed wordt door een wereldbeeld waar hetgeen mensen ten diepste bepaalt niet van menselijke maar van goddelijke oorsprong is. Ook nu zijn er veel beoefenaren van wetenschap die graag meegaan met de verwerping van het enige dat inzicht brengt in de menselijke conditie: patronen zoeken bij en van de mensen zelf. Die afkomstig van de goden en zo het lot bestemmen (in de vorm van non-patronen d.w.z. van de duistere wegen gods) horen niet thuis in de wetenschap.

    Groet
    Paul

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Ik zie nu dat een correctie toch niet doorkwam: het staat er nu verkeerd; er is een belangrijk woord weggevallen. Nu schrijf ik dat o.a. jij je weinig laat gelegen liggen aan de motivering voor wetenschap bij uitstek, namelijk willen snappen hoe de zaken zijn zonder meteen vooraf te aanvaarden.....Dat is natuurlijk onzin. Ik bedoelde te zeggen dat dat wetenschap ook gedreven wordt door te willen snappen hoe de zaken er MOREEL (er is geen cursief, vandaar) voor staan. Immers dat domein wordt niet tot de wetenschap gerekend. Op dat punt zou de geschiedenis kunnen worden aangescherpt, want juist omtrent deze morele kwesties ontstonden de discussies over het verwerpen of accepteren van patronen. Dit ter verduidelijking van het bovenstaande. Excuus.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Beste Paul,

    Je schrijft: "Ik blijf erbij dat patroonverwerpend wetenschappelijk bezig zijn uiteindelijk gevoed wordt door een wereldbeeld waar hetgeen mensen ten diepste bepaalt niet van menselijke maar van goddelijke oorsprong is."

    Het zou kunnen dat je gelijk hebt, maar toch zie ik in de geschiedenis van de alfawetenschappen niet zo snel een ondersteuning van jouw stelling. Het patroonverwerpende denken komen we ondermeer tegen in geschiedschrijving (neo-rankeanen), in de literatuurwetenschap (deconstructivisten), in de 'new art history' en ook in de musicologie. Het wereldbeeld van deze patroonverwerpende alfawetenschappers lijkt echter eerder gevoed door kritiek, waaronder neo-marxistische, postkoloniale of feministische kritiek, dan door een wereldbeeld dat van goddelijke oorsprong zou zijn. Ik vind niets van dat, behalve, inderdaad in de theologie, die ik buiten beschouwing laat. Let wel: ik verdedig hier niet de patroonverwerpende stromingen -- integendeel: in mijn boek focus ik juist op de patroonzoekende stromingen. De patroonverwerpende stromingen, vormen vooral, en van begin af aan, een relativistische reactie op het nogal universalistische patroonzoekende denken.

    Beste groeten,
    Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Beste Rens, Ik zie je punt. Ik bleef doordenken op je boek.
    Ben je in je speurtocht naar patronen in het alfa-onderzoek geen bevindingen tegengekomen inzake patronen rond menselijke vindingen als moraal en godsdienst? Ik bedoel hier niet de filosofie of theologie maar echt alfawetenschappelijk onderzoek.

    Groet

    Paul

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Beste Paul,

    Nauwelijks: in de 19e eeuw onderzoekt Burckhardt moraal en religie in de Renaissance, maar beschrijft geen algemene patronen. Daarentegen beschrijft Higden al in de 14e eeuw de overeenkomsten en verschillen tussen vijf wereldgodsdiensten (zie sectie 3.2). De eerste brede vergelijkende studie van religies vinden we waarschijnlijk bij Max Muller in de 19e eeuw en later bij Max Weber. Weber noem ik heel kort, Muller niet. De religiewetenschap heb ik feitelijk buiten beschouwing gelaten in mijn boek.

    Groet, Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Beste Rens,

    Van harte gefeliciteerd met het nieuwe boek. Ik heb gisteravond met veel belangstelling naar de presentatie geluisterd bij Spui25 en ben nu begonnen met lezen.

    Alhoewel ik pas in hoofdstuk 1 ben alvast een eerste vraag, namelijk over de afbeelding op de kaft. Een prachtig schilderij van Holbein. Zou je kunnen vertellen hoe dit schilderij je werk vertegenwoordigd? Gaat er een indirect argument vanuit dat de humaniora zoals wij die kennen toch vooral in de vroeg moderne tijd is ontstaan of is het een voorbeeld van het geesteswetenschappelijk bedrijf?

    Alvast bedankt! Groet, Ruben

    BeantwoordenVerwijderen
  13. Beste Ruben,

    Dat is een leuke vraag! Er zijn meerdere overwegingen geweest om Holbeins schilderij op het voorplat van mijn boek te plaatsen. De belangrijkste zijn de volgende:

    (1) Veel van de afgebeelde voorwerpen verwijzen naar de artes liberales, ofwel de vrije kunsten: de grammatica, dialectica, retorica, geometrie, aritmetica, muziek en astronomie. In de tijd waarin het schilderij tot stand is gekomen vormden de humaniora en de studie der natuur een vrijwel onlosmakelijke eenheid. Gewoonlijk wordt het schilderij gezien als een verwijzing naar de Eeuw der Ontdekkingen (zie bv. de globe en de astronomische instrumenten). Een van de stellingen in mijn boek is dat zowel de humaniora als de zogeheten Nieuwe Wetenschappen hebben bijgedragen tot de grote ontdekkingen in de 16e en 17e eeuw (waarbij de humaniora niet alleen vooraf gingen aan de Nieuwe Wetenschappen, maar deze tevens hebben gevormd).

    (2) De relatie tussen religie en wetenschap wordt op meerdere wijzen uitgedrukt in het schilderij: een seculier en een religieus persoon staan naast elkaar en kijken ons aan. Maar tussen hen staat de wereld der wetenschap: van de studie der muziek, tekst en grammatica tot de astronomie, wiskunde en geografie. De gebroken luitsnaar (helaas niet goed zichtbaar op de reproductie) wordt wel gezien als symbool van wanklank tussen wetenschap en religie. Uiteindelijk wint de secularisering van het wereldbeeld, maar dat was ten tijde van de productie van dit schilderij (1533) nog allerminst zeker.

    (3) Het vreemde object op de voorgrond is een schedel die is afgebeeld in vervormd perspectief dat bekend staat als 'anamorfose'. Als je schuin tegen de zijkant van de afbeelding aankijkt, zie je de schedel in normale proporties. Hoewel deze afbeelding waarschijnlijk een vanitas-symbool uitdrukt, verwijst ze in de context van mijn boek naar een van de belangrijkste ontdekkingen in de alfawetenschappen: het lineair perspectief beschreven door Leon Battista Alberti (1435).

    Het is niet zo dat ik met de keuze van deze afbeelding wil stellen dat de geesteswetenschappen zoals we deze nu kennen vooral zijn ontstaan in de vroegmoderne tijd. Zeker, deze tijd is van zeer groot belang geweest, maar ik had net zo goed een 19e eeuwse, een klassieke of middeleeuwse afbeelding kunnen kiezen, of een afbeelding van de Indiase taalkundige Panini of van de Perzische polyhistor Al-Biruni. Uiteindelijk gaf de schoonheid van de afbeelding de doorslag.

    Beste groeten, Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Beste Rens,

    Het was buitengewoon aangenaam om je te horen spreken in Utrecht. Ik ben over je boeiende verhaal na blijven denken, en heb besloten die gedachten te delen, omdat ik benieuwd ben naar je mening.

    Ik heb een achtergrond in de literatuurwetenschap, en vanuit die achtergrond stammen mijn ideeën. U noemde Propp, en ik dacht zelf onmiddelijk aan Greimas, als vertegenwoordigers van een patroonzoekende traditie binnen de lit. wet. Beiden komen aan bod in ons curriculum, en ik vond zowel de morfologie van het Russische volkssprookje van Propp als het actantieel model van Greimas saai. Nu is 'saai' geen relevante kwalificering, maar misschien in dit opzicht toch van belang. Beide theoriëen analyseren een groot corpus en brengen dat terug tot een aantal categorieën en patronen. Nu zou de kracht van een theorie, of een aangetoond patroon zijn verklarende of voorspellende werking moeten zijn, maar in dit geval zijn de categorieën zo algemeen, de patronen zo non-descript, en de theorieën zo vaag dat de modellen hun zeggingskracht verliezen, nauwelijks voorspellende of verklarende werking bezitten en tot saaie, nietzeggende abstracties verworden. Met dank aan Propp en met wat goede wil kan ik in elk boek in mijn boekenkast 'een held' waarnemen, die 'een zoektocht' onderneemt, daarbij 'een obstakel' overkomt en uiteindelijk 'de beloning' vindt.

    Wat is volgens jou het pluspunt van zulke patroonzoekende literatuur- en/of geesteswetenschap? In polariserende, andere woorden: is zij niet terecht vergeten?

    Met vriendelijke groet,

    Joost

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Beste Joost,

    Dank voor je compliment en je reactie!

    Propps theorie is bij lange na niet voldoende uitgewerkt, dus je moet hem zien als een voorloper van het structuralisme en de narratologie, die hij beide diepgaand heeft beinvloed. Greimas is belangrijk, maar mogelijk is Levi-Strauss nog belangrijker. Hoewel deze laatste vooral als antropoloog bekend staat, heeft hij aan de hand van opposities van Proppiaanse functies voor het eerst betekenis kunnen toekennen aan eerder niet begrepen mythen. De narratologie, daarnaast, zoals ontwikkeld door Todorov en anderen, is veel uitgebreider dan Propps model: zij streeft naar een volledige verhaalanalyse met motieven, plotlijnen en thema's, terwijl Propp alleen de basisfuncties en bouwstenen geeft. Bij Propp is alles afhankelijk van hoe je deze functies definieert, daarin heb je gelijk, en daarin zit zijn enorme beperking. Maar na de ontwikkeling van de narratologie, hebben informatici en ook psychologen deze lijn voortgezet, en zijn er zelfs zulke precieze formalisaties van de narratologie gecreeerd dat een narratologische analyse automatisch kan worden uitgevoerd op een verhaal (dit is belangrijk voor het repliceren). Een en ander heeft ook geleid tot het automatisch afleiden van de bouwblokken (narrathemen) van TV-series, zoals CSI. En het blijkt dat deze serie uit *steeds* dezelfde sequentie van narratieve eenheden bestaat. Dat is toch een verrassend resultaat, en mede dankzij Propp! Toch is het jammer dat de geesteswetenschappen hun eigen voorlopers zo sterk bekritiseren, dat ze vervolgens bijna worden vergeten. Ook de narratologie wordt tegenwoordig meer en meer bekritiseerd, terwijl ze succesvol wordt ingezet in de kunstmatige intelligentie.

    Beste groeten, Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  16. Beste Rens,

    ‘De Vergeten Wetenschappen’ heb ik met plezier gelezen. Er wordt vaak stelling ingenomen en hopelijk roept dat veel reacties op zodat daardoor de geschiedenis van de humaniora op de kaart blijft staan. Een historiografische discussie schuif ik door naar de recensie. Voor nu enkele losse opmerkingen m.b.t. de moderne tijd:

    Opkomst modern historisch besef en moderne geschiedschrijving:
    - Waarom schrijf je sic na ‘bloss zeigen wie es eigentlich gewesen’? Er lijkt inderdaad een hulpwerkwoord te zijn vergeten maar dat was een normale uitdrukkingswijze zoals de vele brieven uit die tijd laten zien.
    - Zeitgeist lijkt me geen term van Ranke maar van Herder en daarna natuurlijk overgenomen door G.W.F. Hegel.
    - Alleen Ranke noemen in de opkomst van moderne geschiedwetenschap is wat kort door de bocht. Bespreking van de hermeneutiek zou daar ook goed passen bijvoorbeeld. Levert de hermeneutiek werkelijk geen patronen voor interpretatie op? Was het niet de hele intentie van Schleiermacher om daar wel toe te komen? Of worden deze patronen niet door jou gewaardeerd? Waarom dan wel in de context van de iconologische interpretatie van Panofsky: dat is toch ook hermeneutiek?

    Flologie/taalwetenschap:- Dat Humboldt de Sanskritstudie naar Duitsland gebracht zou hebben lijkt me niet juist (p.349). De gebroeders Schlegel lijken me daar in de eerste plaats voor verantwoordelijk.
    - De continuïteit tussen de taalkunde in de 19e eeuw en die van de Verlichting is veelbesproken in de geschiedenis van de linguïstiek en in Nederland sterk verdedigd door P. Verburg. (p.353)
    - Het idee van filologie als overkoepelende wetenschap is wel in het boek verwerkt en leefde bijvoorbeeld sterk in de 19e eeuw bij iemand als August Boeckh? Waarom verandert de visie daarop eigenlijk? Stopt de moderne filologie volgens jou bij Lachmann? Dat lijkt nu wel zo.
    - Wat je nog zou kunnen opnemen is dat bij August Schleicher de taalkunde niet meer als een geesteswetenschap wordt gezien maar als een natuurwetenschap! Hij noemt het nl. de Glottik. (p.354) Redenen zijn te vinden in August Schleicher, Die Darwinische Theorie und die Sprachwissenschaft. Offenes Sendschreiben an Herrn Dr. Ernst Häckel, Professor der Zoologie und Director des zoologischen Museums an der Universität Jena (Weimar 1863).- Bij de taalkunde van Chomsky kan mogelijk nog een patroon worden toegevoegd (p.363). Volgens hem doorloopt een taallerend kind nl. kritieke fasen. Sommige zaken moeten voor een kritiek punt aangeleerd zijn anders kunnen ze daarna niet meer aangeleerd worden!

    Logica:
    Frege als belangrijkste logicus sinds Aristoteles bestempelen is een grote claim die wordt ondersteund met een verwijzing naar een…. stripboek. Nu is de Logicomix erg leuk, ik heb het weleens op een college gebruikt maar als bewijs voor zo’n claim niet zo sterk denk ik.

    De bespreking van Dilthey en Windelband is natuurlijk centraal voor je hele betoog (p.320). En het is duidelijk dat je je tegenover hen opstelt. Maar wat ik nog steeds niet begrijp is waarom zij zo’n scherpe scheiding tussen idiografische en nomothetische wetenschappen hebben verdedigd. Weet iemand daar misschien een antwoord op?

    Hartelijke groet,

    Bart

    BeantwoordenVerwijderen
  17. Beste Bart,

    Veel dank voor je voortreffelijke suggesties. Hieronder volgen mijn reacties (in twee delen, vanwege maximaal toegestane lengte van 4096 tekens). Ik kruip daarbij in je tekst, waarbij mijn antwoord voorafgaat aan ">>>":

    - Waarom schrijf je sic na ‘bloss zeigen wie es eigentlich gewesen’? Er lijkt inderdaad een hulpwerkwoord te zijn vergeten maar dat was een normale uitdrukkingswijze zoals de vele brieven uit die tijd laten zien.

    >>> Je hebt gelijk: in de 3e druk heb ik 'sic' verwijderd.

    - Zeitgeist lijkt me geen term van Ranke maar van Herder en daarna natuurlijk overgenomen door G.W.F. Hegel.

    >>> Ook hier heb je gelijk. Ranke heeft het begrip verder uitgewerkt, maar het staat op conto van Hegel. Ook dit is nu verbeterd.

    - Alleen Ranke noemen in de opkomst van moderne geschiedwetenschap is wat kort door de bocht. Bespreking van de hermeneutiek zou daar ook goed passen bijvoorbeeld. Levert de hermeneutiek werkelijk geen patronen voor interpretatie op? Was het niet de hele intentie van Schleiermacher om daar wel toe te komen? Of worden deze patronen niet door jou gewaardeerd? Waarom dan wel in de context van de iconologische interpretatie van Panofsky: dat is toch ook hermeneutiek?

    >>> Ik behandel de hermeneutiek wel degelijk, maar vooral bij de literatuurwetenschap (p.408), waar ik ook Schleiermacher behandel en vervolgens terugkoppel naar Dilthey's geschiedkunde (die ik tevens op p.320 behandel). Schleiermacher is vooral theoloog en tekst-exegeet die ik niet bij de geschiedkunde thuis hoor vinden. (Terwijl Panofsky wel bij de kunstgeschiedenis past.)

    Flologie/taalwetenschap:- Dat Humboldt de Sanskritstudie naar Duitsland gebracht zou hebben lijkt me niet juist (p.349). De gebroeders Schlegel lijken me daar in de eerste plaats voor verantwoordelijk.

    >>> Dank. Weer heb je gelijk. Het is verbeterd (3e druk). Ik voel het schaamrood op mijn kaken...

    - De continuïteit tussen de taalkunde in de 19e eeuw en die van de Verlichting is veelbesproken in de geschiedenis van de linguïstiek en in Nederland sterk verdedigd door P. Verburg. (p.353)

    >>> Weet ik. Ik behandel deze continuiteit ook (bv. mbt Hemsterhuis). Ik had er nog dieper op in kunnen gaan, maar dat vond ik te ver gaan voor dit boek.

    - Het idee van filologie als overkoepelende wetenschap is wel in het boek verwerkt en leefde bijvoorbeeld sterk in de 19e eeuw bij iemand als August Boeckh? Waarom verandert de visie daarop eigenlijk? Stopt de moderne filologie volgens jou bij Lachmann? Dat lijkt nu wel zo.

    >>> Nee natuurlijk stopt de moderne filologie niet bij Boeckh. Ik heb slechts besloten om vanaf Boeckh de moderne filologie te behandelen bij (het ontstaan van) de "Literatuurwetenschap" (dat vermeld ik ook op p.347). Dit was een lastige keuze, maar wel een heldere. Het is mij echter nog steeds niet helemaal duidelijk hoe de overgang van poetica, filologie en taalkunde naar de literatuurwetenschap heeft plaatsgevonden. Ik hoop daar in een toekomstige druk wel meer over te kunnen vertellen.

    BeantwoordenVerwijderen
  18. Beste Bart,

    Bij deze het tweede deel van mijn reactie op jouw punten:

    - Wat je nog zou kunnen opnemen is dat bij August Schleicher de taalkunde niet meer als een geesteswetenschap wordt gezien maar als een natuurwetenschap! Hij noemt het nl. de Glottik. (p.354) Redenen zijn te vinden in August Schleicher, Die Darwinische Theorie und die Sprachwissenschaft. Offenes Sendschreiben an Herrn Dr. Ernst Häckel, Professor der Zoologie und Director des zoologischen Museums an der Universität Jena (Weimar 1863).

    >>> Correct, maar Schleicher is een uitzondering -- tenminste, in de context van de moderne tijd als geheel. Ik heb besloten dit detail niet te behandelen. Wel vermeld ik natuurlijk Bopps "Gewichtsmechanismus" dat vervolgens voor zich spreekt.

    - Bij de taalkunde van Chomsky kan mogelijk nog een patroon worden toegevoegd (p.363). Volgens hem doorloopt een taallerend kind nl. kritieke fasen. Sommige zaken moeten voor een kritiek punt aangeleerd zijn anders kunnen ze daarna niet meer aangeleerd worden!

    >>> Inderdaad, dat is ook een patroon. En er zijn er nog meer, zoals het continuiteitspatroon en het voorschrijdend abstractie-patroon. Er verschijnt in de toekomst mogelijk een encyclopedie van de humaniora die naar volledigheid streeft (tenminste, daar ben ik zelf hard over aan het denken).

    Logica:
    Frege als belangrijkste logicus sinds Aristoteles bestempelen is een grote claim die wordt ondersteund met een verwijzing naar een…. stripboek. Nu is de Logicomix erg leuk, ik heb het weleens op een college gebruikt maar als bewijs voor zo’n claim niet zo sterk denk ik.

    >>> In de 3e druk is deze referentie verder uitgebreid.

    De bespreking van Dilthey en Windelband is natuurlijk centraal voor je hele betoog (p.320). En het is duidelijk dat je je tegenover hen opstelt. Maar wat ik nog steeds niet begrijp is waarom zij zo’n scherpe scheiding tussen idiografische en nomothetische wetenschappen hebben verdedigd. Weet iemand daar misschien een antwoord op?

    >>> Inderdaad zet Windelband de tegenstelling tussen idiografisch en nomothetisch op scherp. Waarom, is mij niet geheel duidelijk. Mijn hypothese is dat Windelband (en Dilthey e.a.) de geesteswetenschappen van een duidelijke eigen methode wilden voorzien teneinde de humaniora te onderscheiden van de sterk opkomende natuurwetenschappen. Echter, velen zullen het er over eens zijn dat ten grondslag aan idiografische verschijnselen opnieuw nomothetische principes bestaan. Wat dit betreft geven de Annales-historici met hun hierarchische gelaagdheid van Structuren, Conjuncturen en Evenementen een veel genuanceerder beeld.

    Nogmaals veel dank voor al je suggesties!

    Hartelijke groet,
    Rens

    BeantwoordenVerwijderen
  19. Beste Rens,

    Bij deze reageer ik op de afbeelding op de voorkant van Holbein. Deze afbeelding is ook gebruikt als voorkant op het boek van John Carroll met de titel: "De teloorgang van de Westerse vcultuur". Carroll's interpretatie is volkomen anders dan die jij geeft hierboven op je blogspot. Het gaat bij Carroll om het tekort van het humanisme in het geven van een antwoord op de Christelijke revolutie zoals die (mede) een inspiratie vormde voor de wetenschap in die tijd. Het gaat om een confrontatie van beide figuren als figuren van de wetenschap (ook van Selve, rechts op de afbeelding, de bisschop van Lavour) met de dood. Het gaat om de afgebeelde starheid als metafoor voor het onvermogen van beiden de dood te overwinnen als alternatief voor de christelijke boodschap van Christus met zijn verrijzenis. Voor Carroll staat het schilderij symbool voor de dood van de universiteit als humanistische instelling(zie p. 42 van Ned. vertaling). Deze sombere conclusie is nog altijd actueel. Ook voor het onderwijs op deze universiteiten. De Nederlandse pedagoog Gert Biesta (2006) stelt omonwonden dat het humanisme (ook in het onderwijs) onvoldoende humanistisch is. De vraag die door het schilderij wordt gesteld gaat over de vraag wat wij als mens betekenen als wij geconfronteerd worden met de dood. Die vraag wordt al niet meer gesteld; zeker niet aan universiteiten, van welke denominatie dan ook. Dat is de teloorgang van de westerse cultuur (in het Engels nog pregnanter verwoord als "The Wreck of Western Culture"). De fundamentele vraag is of wij een antwoord kunnen vinden op die vraag. Zelf ben ik daar niet pessismistisch over maar dan moet er wel heel wat gebeuren. Ik kan hierbij verwijzen naar het werk van Robert Pirsig, de schrijver van "Zen and the art of motorcycle maintenance. An inquiry into values" waarin hij de onwetendheid van onze wetenschap aan de orde stelt, en in "Lila, An inquiry into morals". Zijn boeken zijn te lezen als een fascinerende zoektocht naar de fundamenten van een alternatieve visie op de wereld en de rol en betekenis van de mens daarin. Helaas heeft deze zoektocht nog weinig weerslag gekregen. De meeste mensen vinden zijn boeken te moeilijk of gewoon vervelend.

    Tot zover, als een eerste bijdrage aan deze blogspot

    Ton Jörg

    BeantwoordenVerwijderen