De volgende brief van mijn hand werd (in verkorte vorm) op vrijdag 18 februari geplaatst in NRC Handelsblad:
Volgens Gijsbert van der Wal (Boeken, 11-02-11) bevat "De jacht op het meesterwerk: ooggetuigen van twintig eeuwen kunstgeschiedenis" van René van Stipriaan “alles wat je in zo’n bloemlezing mag verwachten”. Deze kwalificatie lijkt me misplaatst: de 117 bijeengebrachte (overigens prachtige) ooggetuigenverslagen gaan vrijwel uitsluitend over westerse kunst die bovendien worden beschreven vanuit westerse ogen – met slechts één uitzondering: een ooggetuigeverslag uit Jeruzalem.
Waar zijn de vermaarde kunstenaarsbiografieën van Xie He, en waar de beschrijvingen van de beroemde Indiase Ajanta-fresco’s door Vatsyayana, of de aangrijpende ontdekking van Egyptische monumenten door Al-Baghdadi? Van Stipriaan stelt dat zijn werk “niet de pretentie heeft een overzicht van de kunstgeschiedenis te zijn”, maar hij slaat de plank mis wanneer hij daar aan toevoegt dat “vóór 1500 verslagen over het kunstleven erg schaars zijn”. Alleen al in China zijn uit die periode meer dan tweeduizend verslagen over het kunstleven overgeleverd waarvan er vele zijn vertaald -- niet bepaald schaars.
Geen enkel boek kan alle “ooggetuigen van twintig eeuwen kunstgeschiedenis” bevatten, maar voorbij gaan aan het feit dat er buiten het westen in sommige perioden een rijkere kunstbeschouwing bestond, is niet van deze tijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten